Leefgebied:
- Stilstaande en langzaam stromende waters met modderige bodem.
Voedsel:
- Bodemdiertjes o.a. wormpjes en insectenlarven.
De kleine modderkruiper (cobitis taenia).
Max. lengte 14cm - beschermd
Herkenning:
- 6 korte bekdraden. 4 op de bovenlip. 2 in de mondhoeken.
- Vlekkenpatroon op de flanken, ook de kop en de rug.
- Onder het oog bevindt zich een gevorkt stekeltje.
Leefgebied:
- Stilstaande en langzaamstromende wateren met zandige tot modderige bodem.
Voedsel:
- Klein dierlijk voedsel waaronder wormpjes en insectenlarven.
De europese meerval (silirus glanis).
Max. lengte 2,5m - beschermd
Herkenning:
- 6 bekdraden, waarvan 4 op de onderkaak en 2 grote beweegbare op de bovenlip.
- Gladde, ongeschubde huid met donkerbruine, zwartgemarmerde kleur.
- Kleine ogen en breed afgeplatte bek.
Leefgebied:
- Is een vis van grote rivieren en diepe wateren met modderige bodem.
Voedsel:
- Is een omnivoor en opruimer. Houdt van vis.
De beekprik (lampetra planeri).
Max. lengte 19cm - beschermd
Herkenning:
- Palingachtig uiterlijk met een relatief lange, fors ingekeepte rugvin.
- Rond, getande mondschijf (rasp) en zeven ronde kieuwopeningen.
- Larvenstadium geen ogen en spleetvormige bek.
Leefgebied:
- In bovenlopen van beken en rivieren met zand en modderbodem
Voedsel:
- In de opgroeifase algen en kleine voedseldiertjes.
De snoek (exox lucius).
Max. lengte 1,4m
Herkenning:
- Torpedoachtige langerekte vis met goudkleurige stippen of strepen.
- Platte brede bek met vooruitstekende onderkaak.
- De rugvin staat ver naar achter boven de anaalvin ingepland.
Leefgebied:
- stilstaande en langzaamstromende wateren, liefst met veel plantengroei.
Voedsel:
De snoekbaars (stizostedion lucioperca).
Max. lengte 1,2m
Herkenning:
- Langgerekt, spoelvormig lichaam met tweedelige rugvin, waarvan het eerste deel stekelig.
- Mondspleet reikt tot ver onder het oog.
- Kaken met enkele grote grijptanden en vele kleine tanden.
Leefgebied:
- Grote, diepe meren en rivieren en ook in troebel water.
Voedsel:
- Hoofdzakelijk kleine vis.
De baars (perca fluviatilis).
Max. lengte 50cm
Herkenning:
- Twee gescheiden rugvinnen waarvan de eerste stekelig.
- 5 tot 9 verticale donkere tot zwarte banden.
- Ruw aanvoelend.
- Zwarte vlek op de achterzijde voorste gedeelte rugvin.
Leefgebied:
- Stilstaande en langzaam stromende waters.
- Liefst helder water, met niet te veel plantengroei.
Voedsel:
- Allerlei dierlijk voedsel en boven een bepaalde lengte vis.
De pos (gymnocephalus cernuus).
Max. lengte 20cm
Herkenning:
- Baarsachtig met enigszins een afgeplatte buik.
- Ongedeelde stekelige rugvin, vooral eerste deel.
- Onregelmatig gevlekt, ook op de rugvin en de staart.
- Relatief grote schubben.
Leefgebied:
- Grote diepe plassen, meren en rivieren
- Wordt beschouwd als pioniersoort.
Voedsel:
- Insectenlarven en kleine kreeftachtigen.
De Alver (alburnus alburnus).
Max. lengte 23 tot 25cm
Herkenning:
- Langgerekt, slank en zijdelings afgeplat.
- Bovenstandige bek en een relatief groot zilverachtig omrand oog.
- Blauwachtige rug en flanken met snel loslatende schubben.
- Scholenvis.
Leefgebied:
- grotere langzaam stromende kanalen en rivieren, maar soms ook in stilstaande wateren.
Voedsel:
- Insecten, larven en dierlijk plankton.
Amerikaanse dwergmeerval.
Max. lengte 45cm
Herkenning:
- Twee soorten, met weinig zichtbare verschillen:
- Zwarte (ameiurus melas).
- Bruine (ameiurus nebolosus).
- 8 bekdraden, 4 op de onderkaak, 2 lange op uithoeken van de bovenlip en 2 tussen de kleine ogen.
- Vetvin op de rugzijde, net voor de staart
- Eerste vinstralen rug en borstvinnen uitgegroeid tot harde stekel (gegroefd bij de bruine).
Leefgebied:
- Stilstaande en langzaam stromende waters met hoge temperatuur en modderige ondiepe vijvers.
Voedsel :
- Insectenlarven, slakjes, plantendelen en visjes.
De beekforel (salmo trutta fario).
Max. lengte 1m
Herkenning:
- Torpedovormig lateraal afgeplat met grote kop en stompe snuit.
- Zwarte vlekjes boven de zijlijn en rood bleekgerande vlekjes onder de zijlijn.
- Mondspleet reikt tot achter het oog.
- Een vetvin tussen staart en rugvin.
Leefgebied:
- Snelstromend, zuurstofrijk water met voldoende schuilgelegenheid.
- Stellen hoge eisen aan water- en bodemkwaliteit.
Voedsel:
- Insecten en larven, kleine kreeftachtigen en visjes.
De blankvoorn (rutilus rutilus).
Max. lengte 45cm
Herkenning:
- Einstandige bek.
- Oog met rode vlek in de iris.
- Voorkant rugvin staat boven voorzijde buikvinnen.
- Borst-, buik- en anaalvin vaak met roodachtige schijn.
Leefgebied:
- Komt zowat in alle watertypen voor.
- Stelt weinig eisen aan zijn omgeving.
Voedsel:
- hoofdzakelijk slakjes en insectenlarven. Soms plantendelen.
De ruis- of rietvoorn (rutilus erythopthalmus).
Max. lengte 45cm
Herkenning:
- Bovenstandige bek en geelgerande oog.
- Voorzijde van de rugvin staat achter de voorzijde van de buikvinnen.
- Roodgekleurde vinnen en gekielde buik, net voor de anaalvin.
Leefgebied:
- Traagstromende of stilstaande wateren met goed ontwikkelde plantengroei.
Voedsel:
- Insecten en insectenlarven, soms ook plantendelen.
De Brasem (abramis brama).
Max. lengte 80cm
Herkenning:
- Korte rugvin, lange aarsvin en borstvinnen.
- Uitstulpbare,slurfvormige onderstandige bek.
- Afstand snuitpunt tot voorrand van het oog is groter dan de oogdiameter.
- Fijner geschubd dan de kolblei.
Leefgebied:
- Komt in allerlei watertypen, liefst stilstaand of langzaam stromend.
- Stelt weinig eisen aan zijn leefomgeving.
Voedsel:
- insectenlarven, kleine kreeftachtigen en wormpjes.
De kolblei (abramis bjoerkma).
Max. lengte 35cm
Herkenning:
- De afstand van de snuitpunt tot aan het oog is kleiner dan of gelijk aan de oogdiameter.
- Kleinere anaalvin en buikvinnen dan de brasem
- Onderstandige, niet slurfvormige uitstulpbare bek
- Borst- en buikvinnen met roestbruine basis.
Leefgebied:
- Traagstromende tot stilstaande, heldere watertypen.
- Dicht bij plantenrijke oeverzones.
Voedsel:
- Insectenlarven, kleine kreeftachtigen, wormpjes en dierlijk plankton.
Amerikaans hondsvis (umbra pygmaea).
Max. lengte 15cm
Herkenning:
- Alle vinnen met inbegrip van de staart zijn bolrond.
- Donkere dwarsbalk op de staartwortel.
- Ronde kop met bovenstandige bek.
- Grote afgeronde schubben, ook op de kieuwdeksels en de bovenkant van de kop.
Leefgebied:
- Voorkeur voor stilstaande waters, moerassen en poelen.
- Kan tegen lage PH-waarden.
- Is uitheems (Noord-Amerika), maar niet schadelijk.
Voedsel:
- dierlijk plankton, insectenlarven en wormen.
Blauwband (pseudorasbora parva).
Max. lengte 10cm
Herkenning:
- Torpedovormig lichaam met bovenstandige bek.
- Diep ingesneden staartvin.
- Grote, zwart omrande schubben.
- Donkere (blauwe) streep over de zijlijn.
Leefgebied:
- Kan vrijwel in alle watertypen voorkomen.
- Voor de voortplanting aangewezen op stilstaande watergedeelten.
- Is uitheems (Oost-Azië) en kan schadelijk zijn voor inlandse soorten.
Voedsel:
- Kleine kreeftachtigen, slakjes en algen.
De elrits (phoxinus phoxinus).
Max. lengte 13cm
Herkenning:
- Eindstandige bek en onvolledige zijlijn.
- Olijfgroene gekleurd met gouden weerschijn.
- Donkere vlekken op de zijflanken - onregelmatig patroon.
- Mannetjes in de paaitijd met rode buik.
Leefgebied:
- Houdt van snelstromend, zuurstofrijk ondiep water, met grindige bodem.
- Scholenvisje.
Voedsel:
De zonnebaars (lepomis gibbosis)
Max. lengte 15cm
Herkenning:
- Fel gekleurd, met goed opvallend vlekkenpatroon.
- Ongedeelde rugvin, waarvan het eerste deel met harde vinstralen.
- Relatief grote ogen en eindstndige bek.
- Zeer opvallende grote zwarte vlek, geaccentueerd met oranje-rode vlek aan uiteinde van het kieuwdeksel.
Leefgebied:
- heeft een voorkeur voor helder, stilstaand of zwak stromend plantenrijk water.
- Is uitheems (Noord-Amerika).
Voedsel:
- Dierlijk plankton, insectenlarven en jonge visjes.
Kroeskarper (carassius carassius)
Max. lengte 50cm
Herkenning:
- Bolronde rugvin waarvan de 5e of 6e vinstraal de langste is.
- Eindstandige bek zonder baarddraden.
- Jonge exemplaren hebben zwarte vlek op de staartwortel.
- Staartvin bijna niet ingesneden.
Leefgebied:
- houdt van stilstaande tot langzaamstromende wateren met rijke plantengroei.
- Zeldzame, achteruitgaande soort.
Voedsel:
- dierlijk plankton, slakjes, insectenlarven en plantendelen.
De giebel (carassius auratus gibelio).
Max. lengte 45cm
Herkenning:
- Holle rugvin met stekelige, getande eerste vinstraal.
- Diep ingesneden staartvin.
- De bek is eindstandig, naar boven gericht, zonder baarddraden.
- Is de wildvorm van onze goudvis.
Leefgebied:
- Zijn voorkeur gaat uit naar stilstaand en langzaam stromend water en modderige bodem met veel plantenresten.
Voedsel:
- Allerlei kleine diertjes en plantenresten.
De karper (cyprinus carpio).
Max. lengte 120cm
Herkenning:
- Hol ingesneden rugvin, waarvan de eerste vinstralen hard en scherp zijn.
- Onderstandige, uitstulpbare bek met vier bekdraden
- Twee korte op de bovenlip.
- Eén langere in elke mondhoek.
- Zwart gerande grote schubben (spiegelkarper).
Leefgebied:
- Langzaam stromende en stilstaande wateren met zachte bodems en ondiepe plantenrijke
oeverzones.
Voedsel:
- Insectenlarven, wormen, weekdieren en kreeftachtigen.
De winde (leuciscus idus).
Max. lengte 80cm
Herkenning:
- Langgerekte, krachtig gebouwde vis.
- Kleine eindstandige, iets naar bovengrichte bek.
- De rand van de anaalvin is hol ingesneden.
- Relatief kleine, zwartgerande schubben.
- Voorkant rugvin staat achter de voorkant van de buikvinnen ingeplant.
Leefgebied:
- Stromende en open wateren.
- Vertonen in de paaitijd trekgedrag stroomopwaarts.
Voedsel:
- Dierlijk voedsel o.a. insecten, kreeftachtigen en jonge visjes.
De kopvoorn (leusiscus cephalus).
Max. lengte 65cm
Herkenning:
- Langgerekte, stevige, cilindrische lichaamsbouw.
- Grote zilverachtige zwartgerande schubben - netvormig.
- Vrij brede afgeronde kop met grote eindstandige bek.
- Afgeronde anaalvin.
- Borstvinnen, buikvinnen en anaalvin enigszins oranje.
Leefgebied:
- Helder, stromend water met structuurrijke bedding en traagsstromende stroomkommen (dieper plaatsen).
Voedsel:
- Insecten, weekdieren, wormen, plantendelen en jonge visjes.
Paling (anguilla anguilla).
Max. lengte 125cm
Herkenning:
- Slangachtig, langgerekte glibberige vis.
- Lange rugvin gaat over in de staart- en anaalvin.
- Ze hebben geen buikvinnen.
- Vrouwtjes worden groter dan mannetjes.
- Ingewikkeld voortplantingsproces.
Leefgebied:
- Alle type wateren, van zout- tot zoetwater.
- Bij voorkeur voedselrijke wateren met modderige bodem en voldoende schuilgelegenheid.
Voedsel:
- Insectenlarven, kleine kreeftachtigen en jonge visjes.
Riviergrondel (gobio gobio).
Max. lengte 20cm
Herkenning:
- Is een bodemvis met onderstandige bek met twee korte baarddraden, in elke mondhoek één.
- Vrij grote ogen en schubben met vlekkenpatroon op de flanken.
Leefgebied:
- Bij voorkeur snelstromende heldere wateren, maar past zich gemakkelijk aan aan verschillende watertypen.
Voedsel:
- Insectenlarven en wormpjes.
De serpeling (leuciscus leuciscus).
Max. lengte 30cm
Herkenning:
- Heeft een kleine onderstandige bek.
- Vinnen grijs tot lichtgeel.
- Gelige vlek in de iris van het oog.
- Slank, langgerekt uiterlijk.
- Hol ingesneden rug- en anaalvin.
Leefgebied:
- Snelstromende, zuurstofrijke wateren met paaisubstraat van zand, grind of stenen.
Voedsel:
- Insectenlarven en allerlei kleine diertjes.
De barbeel (barbus barbus).
Max. lengte 80cm
Herkenning:
- Vrij spitse snuit met vlezige lippen en 4 lichtgekleurde baarddraden, 2 op de boven lip en in elke mondhoek 1.
- Stevige rolronde vissen (doorsnede) met relatief kleine schubben - onderstandige bek.
- Diep ingesneden staartvin en kleine holle rugvin.
Leefgebied:
- Bodemvis van stromende wateren, vooral middenlopen van rivieren en grote beken.
Voedsel:
- Bodeminsecten, slakken, mosseltjes en kleine kreeftachtigen.
Driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus).
Max. lengte 10cm
Herkenning:
- Relatief kleine bek en licht bovenstandig.
- Drie karakteristieke stekels op de rug, waarvan de derde iets kleiner is dan de overige twee.
- De twee buikvinnen zijn eveneens uitgerust met een vinstekel.
- Mannetjes in de paaitijd veelkleurig en sterk veranderlijk.
Leefgebied:
- Bijna alle watertypen o.a. sloten, beken, meren, enz..
Voedsel:
- kleine dierlijke organismen zoals watervlooien, muggenlarven en roeipootkreeftjes.
Tiendoornige stekelbaars (pungitis pungitis).
Max. lengte 7cm
Herkenning:
- Spitsere kop en slanker gebouwd dan de driedoornige.
- Relatief grote ogen met donkere iris.
- Kleine, licht naar bovenstandige bek.
- Acht tot twaalf rugstekels, die niet op één lijn staan.
- Stekelige buikvinnen en anaalvin (één stekel ervan).
- Donker gekleurd tot zwart voor mannetjes in de paaitijd.
Leefgebied:
- Kleine stilstaande tot zwak stromende wateren met plantenrijke vegetatie.
Voedsel:
- Microscopische kleine diertjes tot grotere waterinsecten.
Rivierdonderpad (cottus gobio).
Max. lengte 15cm
Herkenning:
- Opmerkelijke lichaamsbouw met dikke, afgeplatte kop.
- Dicht bijelkaar staande ogen en kleine bek.
- Dubbele rugvin en stevige, grote borstvinnen waarmee ze zich op de bodem voortbewegen.
- Geen schubben.
Leefgebied:
- In de forelzone van rivieren m.a.w. snelstromende, zuurstofrijke wateren.
Voedsel:
- Alle ongewervelde bodemdieren (o.a. wormen, slakken)
Kwabaal (lota lota).
Max. lengte 80cm
Herkenning:
- Rolronde, langgerekte vis met brede, platte kop.
- Brede, onderstandige mondspleet.
- Eén lange baarddraad op de onderkin en twee kleine net voor de voorste neusopeningen.
- Gedeelde, lange rugvin en lange aarsvin
- Gemarmerd gekleurd.
Leefgebied:
- Prefereert heldere, koude zuurstofrijke wateren.
Voedsel:
- Alle ongewervelden en later kleine bodemvissen zoals riviergrondel en bermpje.