Pieter Cox

Vissen

Interessante links:

 

 

Vloeiweiden (Watering) van Lommel-Kolonie (2005)

In de zomer van 2005 voerde de Vissenwerkgroep van LIKONA, naast een demonstratiedag 'Elektrisch vissen', ook een grootscheepse 3-daagse inventarisatie uit van het visbestand in de vele watersloten van de Watering van Lommel-Kolonie. Klik HIER voor het verslag.

 

 

Visherkenning


  1. De aanwezigheid, het aantal en de plaats van bekdraden.
  2. De stand van de bek.
  3. Aantal, vorm en plaats van de rugvinnen.
  4. De aanwezigheid van een vetvin en de vorm van de staart.
  5. De vorm en de plaats van de aars- of anaalvin.
  6. De kleur en de stand van het oog.
  7. De kleur van de vinnen en de vis zelf.
  8. Het aantal schubben op de zijlijn (enkel voor wetenschappers).

 

De onderlip is langer dan de bovenlip = bovenstandige bek

Onderlip en bovenlip zijn evenlang = eindstandige bek

De bovenlip is langer dan de onderlip = onderstandige bek

Soorten

Het bermpje (barbatula barbatula).

Max. lengte 15cm tot 18cm - beschermd

Herkenning:

  • 6 bekdraden van verschillende lengte.
  • 4 op de bovenlip.
  • 2 in de hoeken van de bek.
  • Voorzijde rugvin staat voorzijde buikvinnen.
  • Onregelmatig gevlekt, ook de vinnen.

Leefgebied:

  • In stromend beken met grindrijke en zandige bodem.

Voedsel:

  • Allerlei bodemdiertjes met voorkeur voor muggenlarven.

 

Max. lengte 8 tot 10cm - beschermd

Herkenning:

  • Vanuit de staart een horizontaal blauw-groene streep.
  • Korte onvolledige zijlijn.
  • Oranje vlekje in de bovenrand van het oog.
  • Vrouwtjes krijgen in het voorjaar een legbuis waarmee ze hun eitjes afzetten in een zoetwatermossel

Leefgebied:

  • In schone, plantenrijke stilstaande en langzaam stromende wateren.

Voedsel:

  • Draadwieren, dierlijk plankton en insectenlarven.

 

De grote modderkruiper (misgurnus fossilis).

Max. lengte 25cm - beschermd

Herkenning:

  • Enige soort met 10 bekdraden.
  • 4 op boven- en onderlip.
  • 2 in de mondhoeken.
  • Donkere banden in de langsrichting over het lichaam.
  • Kleine ogen en afgeronde vinnen.

Leefgebied:

  • Stilstaande en langzaam stromende waters met modderige bodem.

Voedsel:

  • Bodemdiertjes o.a. wormpjes en insectenlarven.

 

De kleine modderkruiper (cobitis taenia).

Max. lengte 14cm - beschermd

Herkenning:

  • 6 korte bekdraden. 4 op de bovenlip. 2 in de mondhoeken.
  • Vlekkenpatroon op de flanken, ook de kop en de rug.
  • Onder het oog bevindt zich een gevorkt stekeltje.

Leefgebied:

  • Stilstaande en langzaamstromende wateren met zandige tot modderige bodem.

Voedsel:

  • Klein dierlijk voedsel waaronder wormpjes en insectenlarven.

 

De europese meerval (silirus glanis).


Max. lengte 2,5m - beschermd

Herkenning:

  • 6 bekdraden, waarvan 4 op de onderkaak en 2 grote beweegbare op de bovenlip.
  • Gladde, ongeschubde huid met donkerbruine, zwartgemarmerde kleur.
  • Kleine ogen en breed afgeplatte bek.

Leefgebied:

  • Is een vis van grote rivieren en diepe wateren met modderige bodem.

Voedsel:

  • Is een omnivoor en opruimer. Houdt van vis.

 

De beekprik (lampetra planeri).

Max. lengte 19cm - beschermd

Herkenning:

  • Palingachtig uiterlijk met een relatief lange, fors ingekeepte rugvin.
  • Rond, getande mondschijf (rasp) en zeven ronde kieuwopeningen.
  • Larvenstadium geen ogen en spleetvormige bek.

Leefgebied:

  • In bovenlopen van beken en rivieren met zand en modderbodem

Voedsel:

  • In de opgroeifase algen en kleine voedseldiertjes.

 

De snoek (exox lucius).

Max. lengte 1,4m

Herkenning:

  • Torpedoachtige langerekte vis met goudkleurige stippen of strepen.
  • Platte brede bek met vooruitstekende onderkaak.
  • De rugvin staat ver naar achter boven de anaalvin ingepland.

Leefgebied:

  • stilstaande en langzaamstromende wateren, liefst met veel plantengroei.

Voedsel:

  • hoofdzakelijk vis.

 

De snoekbaars (stizostedion lucioperca).

Max. lengte 1,2m

Herkenning:

  • Langgerekt, spoelvormig lichaam met tweedelige rugvin, waarvan het eerste deel stekelig.
  • Mondspleet reikt tot ver onder het oog.
  • Kaken met enkele grote grijptanden en vele kleine tanden.

Leefgebied:

  • Grote, diepe meren en rivieren en ook in troebel water.

Voedsel:

  • Hoofdzakelijk kleine vis.

 

De baars (perca fluviatilis).

Max. lengte 50cm

Herkenning:

  • Twee gescheiden rugvinnen waarvan de eerste stekelig.
  • 5 tot 9 verticale donkere tot zwarte banden.
  • Ruw aanvoelend.
  • Zwarte vlek op de achterzijde voorste gedeelte rugvin.

Leefgebied:

  • Stilstaande en langzaam stromende waters.
  • Liefst helder water, met niet te veel plantengroei.

Voedsel:

  • Allerlei dierlijk voedsel en boven een bepaalde lengte vis.

 

De pos (gymnocephalus cernuus).

Max. lengte 20cm

Herkenning:

  • Baarsachtig met enigszins een afgeplatte buik.
  • Ongedeelde stekelige rugvin, vooral eerste deel.
  • Onregelmatig gevlekt, ook op de rugvin en de staart.
  • Relatief grote schubben.

Leefgebied:

  • Grote diepe plassen, meren en rivieren
  • Wordt beschouwd als pioniersoort.

Voedsel:

  • Insectenlarven en kleine kreeftachtigen.

 

De Alver (alburnus alburnus).

Max. lengte 23 tot 25cm

Herkenning:

  • Langgerekt, slank en zijdelings afgeplat.
  • Bovenstandige bek en een relatief groot zilverachtig omrand oog.
  • Blauwachtige rug en flanken met snel loslatende schubben.
  • Scholenvis.

Leefgebied:

  • grotere langzaam stromende kanalen en rivieren, maar soms ook in stilstaande wateren.

Voedsel:

  • Insecten, larven en dierlijk plankton.

 

 

Amerikaanse dwergmeerval.

Max. lengte 45cm

Herkenning:

  • Twee soorten, met weinig zichtbare verschillen:
  • Zwarte (ameiurus melas).
  • Bruine (ameiurus nebolosus).
  • 8 bekdraden, 4 op de onderkaak, 2 lange op uithoeken van de bovenlip en 2 tussen de kleine ogen.
  • Vetvin op de rugzijde, net voor de staart
  • Eerste vinstralen rug en borstvinnen uitgegroeid tot harde stekel (gegroefd bij de bruine).

Leefgebied:

  • Stilstaande en langzaam stromende waters met hoge temperatuur en modderige ondiepe vijvers.

Voedsel :

  • Insectenlarven, slakjes, plantendelen en visjes.

 

De beekforel (salmo trutta fario).

Max. lengte 1m

Herkenning:

  • Torpedovormig lateraal afgeplat met grote kop en stompe snuit.
  • Zwarte vlekjes boven de zijlijn en rood bleekgerande vlekjes onder de zijlijn.
  • Mondspleet reikt tot achter het oog.
  • Een vetvin tussen staart en rugvin.

Leefgebied:

  • Snelstromend, zuurstofrijk water met voldoende schuilgelegenheid.
  • Stellen hoge eisen aan water- en bodemkwaliteit.

Voedsel:

  • Insecten en larven, kleine kreeftachtigen en visjes.

 

De blankvoorn (rutilus rutilus).

Max. lengte 45cm

Herkenning:

  • Einstandige bek.
  • Oog met rode vlek in de iris.
  • Voorkant rugvin staat boven voorzijde buikvinnen.
  • Borst-, buik- en anaalvin vaak met roodachtige schijn.

Leefgebied:

  • Komt zowat in alle watertypen voor.
  • Stelt weinig eisen aan zijn omgeving.

Voedsel:

  • hoofdzakelijk slakjes en insectenlarven. Soms plantendelen.

 

De ruis- of rietvoorn (rutilus erythopthalmus).

Max. lengte 45cm

Herkenning:

  • Bovenstandige bek en geelgerande oog.
  • Voorzijde van de rugvin staat achter de voorzijde van de buikvinnen.
  • Roodgekleurde vinnen en gekielde buik, net voor de anaalvin.

Leefgebied:

  • Traagstromende of stilstaande wateren met goed ontwikkelde plantengroei.

Voedsel:

  • Insecten en insectenlarven, soms ook plantendelen.

 

De Brasem (abramis brama).

Max. lengte 80cm

Herkenning:

  • Korte rugvin, lange aarsvin en borstvinnen.
  • Uitstulpbare,slurfvormige onderstandige bek.
  • Afstand snuitpunt tot voorrand van het oog is groter dan de oogdiameter.
  • Fijner geschubd dan de kolblei.

Leefgebied:

  • Komt in allerlei watertypen, liefst stilstaand of langzaam stromend.
  • Stelt weinig eisen aan zijn leefomgeving.

Voedsel:

  • insectenlarven, kleine kreeftachtigen en wormpjes.

 

De kolblei (abramis bjoerkma).

Max. lengte 35cm

Herkenning:

  • De afstand van de snuitpunt tot aan het oog is kleiner dan of gelijk aan de oogdiameter.
  • Kleinere anaalvin en buikvinnen dan de brasem
  • Onderstandige, niet slurfvormige uitstulpbare bek
  • Borst- en buikvinnen met roestbruine basis.

Leefgebied:

  • Traagstromende tot stilstaande, heldere watertypen.
  • Dicht bij plantenrijke oeverzones.

Voedsel:

  • Insectenlarven, kleine kreeftachtigen, wormpjes en dierlijk plankton.

 

Amerikaans hondsvis (umbra pygmaea).

Max. lengte 15cm

Herkenning:

  • Alle vinnen met inbegrip van de staart zijn bolrond.
  • Donkere dwarsbalk op de staartwortel.
  • Ronde kop met bovenstandige bek.
  • Grote afgeronde schubben, ook op de kieuwdeksels en de bovenkant van de kop.

Leefgebied:

  • Voorkeur voor stilstaande waters, moerassen en poelen.
  • Kan tegen lage PH-waarden.
  • Is uitheems (Noord-Amerika), maar niet schadelijk.

Voedsel:

  • dierlijk plankton, insectenlarven en wormen.

 

Blauwband (pseudorasbora parva).

Max. lengte 10cm

Herkenning:

  • Torpedovormig lichaam met bovenstandige bek.
  • Diep ingesneden staartvin.
  • Grote, zwart omrande schubben.
  • Donkere (blauwe) streep over de zijlijn.

Leefgebied:

  • Kan vrijwel in alle watertypen voorkomen.
  • Voor de voortplanting aangewezen op stilstaande watergedeelten.
  • Is uitheems (Oost-Azië) en kan schadelijk zijn voor inlandse soorten.

Voedsel:

  • Kleine kreeftachtigen, slakjes en algen.

 

De elrits (phoxinus phoxinus).

Max. lengte 13cm

Herkenning:

  • Eindstandige bek en onvolledige zijlijn.
  • Olijfgroene gekleurd met gouden weerschijn.
  • Donkere vlekken op de zijflanken - onregelmatig patroon.
  • Mannetjes in de paaitijd met rode buik.

Leefgebied:

  • Houdt van snelstromend, zuurstofrijk ondiep water, met grindige bodem.
  • Scholenvisje.

Voedsel:

  • Insectenlarven en kleine kreeftachtigen.

 

De zonnebaars (lepomis gibbosis)

Max. lengte 15cm

Herkenning:

  • Fel gekleurd, met goed opvallend vlekkenpatroon.
  • Ongedeelde rugvin, waarvan het eerste deel met harde vinstralen.
  • Relatief grote ogen en eindstndige bek.
  • Zeer opvallende grote zwarte vlek, geaccentueerd met oranje-rode vlek aan uiteinde van het kieuwdeksel.

Leefgebied:

  • heeft een voorkeur voor helder, stilstaand of zwak stromend plantenrijk water.
  • Is uitheems (Noord-Amerika).

Voedsel:

  • Dierlijk plankton, insectenlarven en jonge visjes.

 

Kroeskarper (carassius carassius)

Max. lengte 50cm

Herkenning:

  • Bolronde rugvin waarvan de 5e of 6e vinstraal de langste is.
  • Eindstandige bek zonder baarddraden.
  • Jonge exemplaren hebben zwarte vlek op de staartwortel.
  • Staartvin bijna niet ingesneden.

Leefgebied:

  • houdt van stilstaande tot langzaamstromende wateren met rijke plantengroei.
  • Zeldzame, achteruitgaande soort.

Voedsel:

  • dierlijk plankton, slakjes, insectenlarven en plantendelen.

 

De giebel (carassius auratus gibelio).

Max. lengte 45cm

Herkenning:

  • Holle rugvin met stekelige, getande eerste vinstraal.
  • Diep ingesneden staartvin.
  • De bek is eindstandig, naar boven gericht, zonder baarddraden.
  • Is de wildvorm van onze goudvis.

Leefgebied:

  • Zijn voorkeur gaat uit naar stilstaand en langzaam stromend water en modderige bodem met veel plantenresten.

Voedsel:

  • Allerlei kleine diertjes en plantenresten.

 

De karper (cyprinus carpio).

Max. lengte 120cm

Herkenning:

  • Hol ingesneden rugvin, waarvan de eerste vinstralen hard en scherp zijn.
  • Onderstandige, uitstulpbare bek met vier bekdraden
  • Twee korte op de bovenlip.
  • Eén langere in elke mondhoek.
  • Zwart gerande grote schubben (spiegelkarper).

Leefgebied:

  • Langzaam stromende en stilstaande wateren met zachte bodems en ondiepe plantenrijke
    oeverzones.

Voedsel:

  • Insectenlarven, wormen, weekdieren en kreeftachtigen.

 

De winde (leuciscus idus).

Max. lengte 80cm

Herkenning:

  • Langgerekte, krachtig gebouwde vis.
  • Kleine eindstandige, iets naar bovengrichte bek.
  • De rand van de anaalvin is hol ingesneden.
  • Relatief kleine, zwartgerande schubben.
  • Voorkant rugvin staat achter de voorkant van de buikvinnen ingeplant.

Leefgebied:

  • Stromende en open wateren.
  • Vertonen in de paaitijd trekgedrag stroomopwaarts.

Voedsel:

  • Dierlijk voedsel o.a. insecten, kreeftachtigen en jonge visjes.

 

De kopvoorn (leusiscus cephalus).

Max. lengte 65cm

Herkenning:

  • Langgerekte, stevige, cilindrische lichaamsbouw.
  • Grote zilverachtige zwartgerande schubben - netvormig.
  • Vrij brede afgeronde kop met grote eindstandige bek.
  • Afgeronde anaalvin.
  • Borstvinnen, buikvinnen en anaalvin enigszins oranje.

Leefgebied:

  • Helder, stromend water met structuurrijke bedding en traagsstromende stroomkommen (dieper plaatsen).

Voedsel:

  • Insecten, weekdieren, wormen, plantendelen en jonge visjes.
  •  

Paling (anguilla anguilla).

Max. lengte 125cm

Herkenning:

  • Slangachtig, langgerekte glibberige vis.
  • Lange rugvin gaat over in de staart- en anaalvin.
  • Ze hebben geen buikvinnen.
  • Vrouwtjes worden groter dan mannetjes.
  • Ingewikkeld voortplantingsproces.

Leefgebied:

  • Alle type wateren, van zout- tot zoetwater.
  • Bij voorkeur voedselrijke wateren met modderige bodem en voldoende schuilgelegenheid.

Voedsel:

  • Insectenlarven, kleine kreeftachtigen en jonge visjes.

 

Riviergrondel (gobio gobio).

Max. lengte 20cm

Herkenning:

  • Is een bodemvis met onderstandige bek met twee korte baarddraden, in elke mondhoek één.
  • Vrij grote ogen en schubben met vlekkenpatroon op de flanken.

Leefgebied:

  • Bij voorkeur snelstromende heldere wateren, maar past zich gemakkelijk aan aan verschillende watertypen.

Voedsel:

  • Insectenlarven en wormpjes.

 

De serpeling (leuciscus leuciscus).

Max. lengte 30cm

Herkenning:

  • Heeft een kleine onderstandige bek.
  • Vinnen grijs tot lichtgeel.
  • Gelige vlek in de iris van het oog.
  • Slank, langgerekt uiterlijk.
  • Hol ingesneden rug- en anaalvin.

Leefgebied:

  • Snelstromende, zuurstofrijke wateren met paaisubstraat van zand, grind of stenen.

Voedsel:

  • Insectenlarven en allerlei kleine diertjes.

De barbeel (barbus barbus).

Max. lengte 80cm

Herkenning:

  • Vrij spitse snuit met vlezige lippen en 4 lichtgekleurde baarddraden, 2 op de boven lip en in elke mondhoek 1.
  • Stevige rolronde vissen (doorsnede) met relatief kleine schubben - onderstandige bek.
  • Diep ingesneden staartvin en kleine holle rugvin.

Leefgebied:

  • Bodemvis van stromende wateren, vooral middenlopen van rivieren en grote beken.

Voedsel:

  • Bodeminsecten, slakken, mosseltjes en kleine kreeftachtigen.

 

Driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus).

Max. lengte 10cm

Herkenning:

  • Relatief kleine bek en licht bovenstandig.
  • Drie karakteristieke stekels op de rug, waarvan de derde iets kleiner is dan de overige twee.
  • De twee buikvinnen zijn eveneens uitgerust met een vinstekel.
  • Mannetjes in de paaitijd veelkleurig en sterk veranderlijk.

Leefgebied:

  • Bijna alle watertypen o.a. sloten, beken, meren, enz..

Voedsel:

  • kleine dierlijke organismen zoals watervlooien, muggenlarven en roeipootkreeftjes.

 

Tiendoornige stekelbaars (pungitis pungitis).

Max. lengte 7cm

Herkenning:

  • Spitsere kop en slanker gebouwd dan de driedoornige.
  • Relatief grote ogen met donkere iris.
  • Kleine, licht naar bovenstandige bek.
  • Acht tot twaalf rugstekels, die niet op één lijn staan.
  • Stekelige buikvinnen en anaalvin (één stekel ervan).
  • Donker gekleurd tot zwart voor mannetjes in de paaitijd.

Leefgebied:

  • Kleine stilstaande tot zwak stromende wateren met plantenrijke vegetatie.

Voedsel:

  • Microscopische kleine diertjes tot grotere waterinsecten.

 

Rivierdonderpad (cottus gobio).

Max. lengte 15cm

Herkenning:

  • Opmerkelijke lichaamsbouw met dikke, afgeplatte kop.
  • Dicht bijelkaar staande ogen en kleine bek.
  • Dubbele rugvin en stevige, grote borstvinnen waarmee ze zich op de bodem voortbewegen.
  • Geen schubben.

Leefgebied:

  • In de forelzone van rivieren m.a.w. snelstromende, zuurstofrijke wateren.

Voedsel:

  • Alle ongewervelde bodemdieren (o.a. wormen, slakken)

 

Kwabaal (lota lota).

Max. lengte 80cm

Herkenning:

  • Rolronde, langgerekte vis met brede, platte kop.
  • Brede, onderstandige mondspleet.
  • Eén lange baarddraad op de onderkin en twee kleine net voor de voorste neusopeningen.
  • Gedeelde, lange rugvin en lange aarsvin
  • Gemarmerd gekleurd.

Leefgebied:

  • Prefereert heldere, koude zuurstofrijke wateren.

Voedsel:

  • Alle ongewervelden en later kleine bodemvissen zoals riviergrondel en bermpje.

 

Het vetje (leucaspius delineatus).

Max. lengte 12cm

Herkenning:

  • Bovenstandige bek en korte onvolledige zijlijn.
  • Betrekkelijk lange anaalvin.
  • Vinnen kleurloos of iets roodachtig.
  • Jonge exemplaren gemakkelijk verwisselbaar met jonge rietvoorn.

Leefgebied:

  • Stilstaande of langzaam stromende plantenrijke waters met een zachte, modderige bodem.

Voedsel:

  • Dierlijk plankton en plantaardig materiaal.

 

De zeelt (tinca tinca).

Max. lengte 65cm

Herkenning:

  • Fijn geschubde vis met goed ontwikkelde slijmlaag.
  • Eindstandige bek met in de mondhoeken twee kleine bekdraden.
  • Alle vinnen zijn afgerond - brede staartwortel.
  • Kleine oogjes met oranje iris (volwassen exemplaren).

Leefgebied:

  • Optimale biotopen zijn traagstromende en stilstaande wateren met modderige boden en rijke plantengroei.
  • Nachtactieve vis.

Voedsel:

  • Insectenlarven, slakjes en wormen.