Volg volgende link om het gebied te lokaliseren. kaart1
Inventarisaties werden doorgevoerd op volgende data:
Overzicht resultaten broedvogelinventarisatie.
Soort |
Aantal vastgestelde broedparen |
Ingeschat aantal broedparen volledige studiegebied |
Rode lijststatus |
Vogelricht -lijnsoort |
Veldleeuwerik | 46 |
48-55 |
kwetsbaar (3a) |
- |
Rietgors | 3 |
3 |
bedreigd (2b) |
- |
Blauwborst | 3 |
3 |
momenteel niet bedreigd |
+ |
Gekraagde roodstaart | 5 |
5-6 |
kwetsbaar (3a) |
- |
Geelgors | 4 |
4-5 |
bedreigd (2b) |
- |
Boomleeuwerik | 8 |
8-9 |
kwetsbaar (3a) |
+ |
Roodborsttapuit | 4 |
4-5 |
momenteel niet bedreigd |
- |
Tapuit | 2 |
2 |
met uitsterven bedreigd (1a) |
- |
Boompieper | 21 |
21-24 |
bedreigd (2b) |
- |
Wespendief | ?* |
0-1 |
momenteel niet bedreigd |
+ |
Boomvalk | 0 |
0 |
momenteel niet bedreigd |
- |
Grauwe kiekendief | ?** |
0-1 |
met uitsterven bedreigd (1a) |
+ |
Nachtzwaluw | 3 |
3 |
kwetsbaar (3c) |
+ |
Graspieper | 6 |
6-8 |
bedreigde (2b) |
- |
Kneu | Enkele bp |
Enkele bp |
achteruitgaand |
- |
Kerkuil | 1 |
1 |
- |
|
Ransuil | 1 |
1 |
- |
|
Overzwaluw | 15 - 20 |
15-20 |
- |
|
Kokmeeuw | +/- 50 |
+/- 50 |
- |
|
Fuut | 2 |
2 |
- |
|
Gierzwaluw | +/- 10 |
+/- 10 |
- |
|
Wulp | 1* |
0-1 |
- |
* = waarneming op twee van de 4 inventarisatiedagen, wellicht maakt projectgebied (belangrijk) deel uit van een territorium (jachtgebied)
** = waarneming op 4/06/2006 van een vrouwtje, mogelijk maakt projectgebied (belangrijk) deel uit van een territorium (jachtgebied)
1.a. - Soorten die met meer dan 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand niet meer dan 500 paren bedraagt. De achteruitgang is van blijvend karakter en er zijn geen tekenen van duurzaam herstel.
2.a. - Soorten die met meer dan 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand 501 tot 5000 paren bedraagt.
2.b. - Soorten die met 51 tot 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand 101 tot 5000 broedparen bedraagt.
3.a. - Soorten die met meer dan 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand meer dan 5000 paren bedraagt.
3.c. - Soorten die met 26 tot 50 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand 101 tot 5000 paren bedraagt.
3.e. - Soorten die gebonden zijn aan kwetsbare habitats.
In kaart2 zijn de territoria van de verschillende broedvogelsoorten als een stip weergegeven.
Bespreking broedvogelinventarisatie.
Conform de gehanteerde terminologie in de ‘Vlaamse Broedvogelatlas’ komen verschillende soortgroepen (Vermeersch e.a., 2004) voor binnen het projectgebied.
Vooral de soortgroep ‘heide’ is goed vertegenwoordigd binnen het projectgebied. Vermeersch e.a. (2004) beschouwen volgende soorten als typisch voor deze groep: Boomleeuwerik, Boompieper, Roodborsttapuit en Nachtzwaluw. Al deze soorten broeden binnen het projectgebied en volgende aantallen broedparen zijn effectief vastgesteld:
Boomleeuwerik | 8 territoria |
Boompieper | 21 territoria |
Roodborsttapuit | 4 territoria |
Nachtzwaluw | 3 territoria |
Daarbij dient te worden aangevuld dat ook Tapuit en Wulp respectievelijk zekere en waarschijnlijke broedvogels zijn van het projectgebied. De tapuiten werden vastgesteld tijdens alle drie de dagbezoeken, en tot laat in juni, zodat besloten werd tot zekere broedgevallen. Tapuit en Wulp kwamen vroeger meer algemeen voor in heide- en stuifduingebieden en golden dan ook als typische heidesoorten. De Tapuit staat op de rand van uitsterven in Vlaanderen (Vermeersch e.a., 2004; Vermeersch e.a., 2006). In de Kempen daalde het aantal broedparen van 200 broedparen in de jaren 60-70 tot nog slechts enkele broedparen in de eerste jaren van de 21ste eeuw. Hier en daar wordt in het noorden van de provincie Limburg nog wel eens een paartje aangetroffen. Vaak is dit het geval in schrale maar vooral ook rustige, weinig bezochte of betreden gebieden. De vastgestelde broedparen werden dan ook niet toevallig waargenomen in het omheinde gedeelte ten zuiden van de spoorweg, en meer specifiek in de omgeving van de voormalige munitiedepots.
Het vastgesteld aantal broedparen van de heidevogels kan, gegeven de aanwezige ecotopen en hun omvang, als normaal worden beschouwd. Het lijkt er dus op dat metaalverontreiniging, die dispers aanwezig is binnen het studiegebied, geen negatieve invloed heeft op de soorten die typisch zijn voor de soortgroep ‘heide’. De inschatting van ‘normale dichtheden’ is gebaseerd op het hanteren van volgende dichtheden voor hoger genoemde soorten:
Boomleeuwerik | 2 à 4 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat |
Boompieper | 20 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat |
Roodborsttapuit | 2 à 4 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat |
Nachtzwaluw | 10 à 20 bp per 100 ha in (zeer) geschikt habitat |
Van de kenmerkende soorten van de soortgroep ‘rietvegetaties’ (conform Vermeersch e.a., 2004) werden enkele soorten broedend vastgesteld met name: Kleine karakiet en Blauwborst. Aanvullend kan hierbij gewezen worden op het voorkomen van 3 broedparen van Rietgors.
In Nederland wordt een enigszins andere terminologie gebruikt voor het onderscheiden van soortgroepen. Hieronder worden de relevante soortgroepen in die terminologie - en de typische soorten die in het projectgebied broeden of zijn waargenomen - weergegeven:
De Nederlandse terminologie is interessant omdat het leert dat met name ook soorten van halfopen terrein (bosrandvogels) goed zijn vertegenwoordigd in het studiegebied met soorten als Nachtzwaluw (3 bp), Boomleeuwerik (minimuum 8 bp), Boompieper (minimuum 21 bp), Gekraagde roodstaart (5 à 7 broedparen) en Geelgors (4 à 5 broedparen).