Pieter Cox

Rijke Waters: Beleef het witteren nu als wandeling

QR-codes brengen de geschiedenis van het witteren tot leven tijdens de ‘Erfgoedwandeling Bert Jansen – De Vloeiweiden van Lommel Kolonie’.

 

De Vloeiweiden van Lommel Kolonie

Rijk water….golvend gras

De wandeling begeleidt jou door het proces hoe, vanaf de 19de eeuw, woeste heide landschappen plaats maakten voor vruchtbare hooilanden zonder het gebruik van kunstmest. Deze oude landbouwtechniek is erkend door Unesco als immaterieel werelderfgoed.

Erfgoedwandeling Bert Jansen

Beste wandelaar, we heten je hartelijk welkom op deze QR gegidste wandeling. Je staat aan het startpunt van een rondleiding die je terug brengt in de tijd naar een periode die belangrijk was in de economische ontwikkeling van Lommel en van het Kempense landschap. De wandeling begeleidt jou door het proces hoe vanaf de 19de eeuw woeste heidelandschappen plaats maakten voor vruchtbare hooilanden zonder gebruik van kunstmest. Dit proces begon met het graven van het kanaal waar je nu bij staat.

Deze wandeling wil de nagedachtenis aan Bert Jansen in ere houden. Bert was één van de gedreven voortrekkers bij het behoud van de vloeiweiden in de Watering te Lommel Kolonie. De grootvader van Bert woonde in een van de originele 20 staatshoeves en zijn peetvader, die geboren en opgegroeid is in de landbouwkolonie, was reeds in 1977 de voortrekker om de originele vloeiweidenpercelen met gerugde bedden te herstellen en het traditionele “witteren” zoals in 1850 weer toe te passen. Niet te verwonderen dat Bert een bijzondere belangstelling koesterde voor het cultuurlandschap van de Lommelse Wateringen. Zijn kennis als leraar wetenschappen en aardrijkskunde vormden een dankbare basis als natuurgids tijdens de talrijke door hem geleide wandelingen in de Lommelse vloeiweiden. Als lid van de werkgroep 'De Grote Watering' werd zijn historisch opzoekwerk en kennis van lokale gebruiken uitermate geapprecieerd. In 2015 kristalliseerde hij deze passie in de publicatie 'Pratum Marcidum', een boek over de historische, geografische, sociale en ecologische achtergronden van de Kempense Wateringen. Zijn werk binnen de Europese groep heeft er mee voor gezorgd dat de “Traditionele Bevloeiingstechniek” werd opgenomen in de lijst van immaterieel erfgoed in Vlaanderen en recent erkenning kreeg als “Immaterieel Werelderfgoed voor de mensheid”door Unesco. Helaas moesten wij veel te vroeg afscheid nemen van Bert. Reden te over om zijn nagedachtenis in ere te houden met deze naar hem vernoemde wandeling.

Het Kempisch Kanaal

In 1843 startten de graafwerken van het Kempisch kanaal. De eerste sectie tussen Bocholt en de Blauwe Kei op de grens van Lommel en Mol, is 27 km lang en was bij de aanleg slechts 11 meter breed en 2 meter diep. Al snel vonden verbredingswerken plaats. Op dit traject zijn geen sluizen nodig.

De tweede sectie van Blauwe Kei naar Herentals was klaar in 1846 en snel volgden vertakkingen naar Beverlo, Turnhout en Kwaadmechelen. Men wou immers duizenden hectaren vloeiweiden aanleggen. Het kanaal wordt gevoed door kalk- en mineraalrijk water van de Maas. De doelstellingen waren duidelijk. In de eerste plaats moest het kanaal Bocholt-Herentals aan de schrale, zandige bodem kalk- en mineraalrijk water leveren voor de aanleg van uitgestrekte wateringen zodat vruchtbare percelen ontstonden die gras en hooi leverden. Tweede doel was een transportas in de Kempen door Maas en Schelde te verbinden. Een transportverbinding tussen industriestad Luik en havenstad Antwerpen zou zorgen voor meer welvaart in de achtergestelde en arme Kempen.

Het uitgraven van het kanaal moest met de hand gebeuren. Spaden, schoppen, kruiwagens en kipkarren waren zowat de enige werktuigen die gebruikt werden. Er moest zware arbeid worden verricht. Drankmisbruik en onhygiënische toestanden behoorden tot de orde van de dag. De werkgroepen werden ingedeeld in ploegen van 15 tot 20 man "aardkruiers". Elke ploeg kreeg een lengte van 100 meter toegemeten die ze moesten uitgraven op de volledige lengte en diepte onder toezicht van een ploegbaas. Hoe dieper men groef hoe hoger het zand moest gekruid worden. Voor dit zware werk loste men elkaar af om de 20 meter als in een estafette. Nog moeilijker werd het als men in het grondwater kwam. Sloten voerden het grondwater af naar lager gelegen gedeelten, maar het laatste water moest men nog altijd wegscheppen. Het natte zand was natuurlijk zwaar om te verkruien. Het graven van het kanaal gaf werk aan mensen uit Lommel, maar het overgrote deel van het werkvolk waren vreemdelingen die in barakken sliepen. Een beetje verderop bij brug 12 was het werkdepot gevestigd. Daar stonden een aantal barakken en paardenstallen. De belangrijkste barak was de kantine, waar de jenever verkocht werd. De meeste ploegen verbruikten tot 10 liter per dag, hetgeen neerkwam op een halve liter de man! Wekelijks werd dan ook een hele wagen jenever aangevoerd uit Hasselt voor de 2000 werklieden. ’s Winters was het erg koud, onhygiënisch en ongezellig in de barakken. De werklieden brachten dan de avond door bij de inwoners van Lommel en brachten de jeneverfles mee. De omstandigheden in de barakken waren zodanig dat het krioelde van het ongedierte. Toen men vijf jaar later de barakken afbrak en dennen aanplantte op de kanaaldijken, sprongen de luizen en vlooien nog tegen de benen omhoog.

De Heuvelse Heide Omstreeks

4000 V.C. was de Kempen bedekt met een uitgestrekt gemengd loofbos. De volgende eeuwen maakten stukken van dit bos plaats voor landbouw. Vanaf de middeleeuwen gebeurde de ontbossing in een steeds hoger tempo. Hout werd gebruikt voor het maken van werktuigen, bouwmateriaal en als brandstof. Heidestruiken gingen domineren. Zo ontstonden in heel Noord-Europa uitgestrekte heidevelden die door eeuwenlange cultuur van begrazing, plaggen, maaien en afbranden niet meer tot bossen konden evolueren. Omstreeks 1650 maakte heidegronden 92% uit van de totale oppervlakte van Lommel. Het heideplagsel kwam in de potstallen terecht en vermengd met mest werd het een levensnoodzakelijke meststof voor de akkers. Ook werd turf gestoken als brandstof. Uit struikhei en berkenrijs werden bezems gebonden. Zelfs het enige beschikbare zoetmiddel, honing, moest door de bijen uit heidenectar worden vervaardigd. De heide leverde voer voor grote schaapskudden (vooral bron van wol en mest). In 1610 waren er in Lommel naar schatting 18000 schapen. Verkoop van wol zorgde voor enige welstand. De middeleeuwse kerktoren van Lommel centrum werd gefinancierd door de jaaropbrengst van de lokale wolhandel en werd in de volksmond ‘woltoren’ genoemd. Het streven naar betere landbouwgronden zette de Belgische regering er toe aan om de woeste heidevlakten in cultuur te brengen. Aanvoer van rijk Maaswater moest grote delen van de heidevlakte omzetten in vruchtbaar grasland. Dit resulteerde in de watering waarvan je later tijdens deze wandeling het resultaat zal zien. De Heuvelse Heide is één van de weinige restanten van de vroegere uitgestrekte heidevlakten van de Kempen. Vanaf het midden van de 19de eeuw zorgden landbouw, bebouwing, bebossing en transportinfrastructuur er voor dat grote stukken heide verdwenen en dat de typische fauna en flora van de heide sterk achteruitgingen. De wulp, de korhoen, de duinpieper.. zochten andere oorden. Laten we zuinig zijn op dit stukje levend verleden.

Het Dennenbos

De heide die we daarnet gezien hebben heeft plaats gemaakt voor dennenbos. De voedselarme heide- en stuifzandgebieden waren zeer geschikt voor de aanplanting van jonge dennen. In het begin van vorige eeuw verschenen de mijnen in Limburg. Mijnhout of stuthout werd in grote hoeveelheden gebruikt om gangen te stutten. Het betrof op maat gezaagd rondhout dat meestal afkomstig was van de grove den. Dennenhout was gunstig omdat het, lang voordat het bezweek, begon te kraken en te piepen. Dit maakte voor de mijnwerkers een wereld van verschil. Het gaf ze toch enige tijd om uit de mijngangen te vluchten alvorens deze instortten. Grote oppervlakten heide werden daarom omgezet in naaldbossen voor de steenkoolmijnen.

De Kolonie

In de onmiddellijke nabijheid van de vloeiweiden stichtte de Belgische staat in 1850 een "colonie agricole" met twintig staatsboerderijen, een school, een pastorie en een kerk. De kolonies van de weldadigheid in Frederiksoord in Nederland dienden als voorbeeld voor de Belgische bouwheren. Dit koloniesatieproject was een maatregel na de hongersnood die Vlaanderen teisterde. Dit experiment van de overheid mislukte echter en werd al snel opgegeven. Misoogsten, veeziekten, te weinig meststoffen en te hoge pachtprijzen zorgden voor misnoegde kolonisten en het project stopte in 1860. Het vormde wel de aanzet van het gehucht Lommel-Kolonie. In een rapport van 1855 staat te lezen: "De kolonie van Lommel werd onder de beste omstandigheden opgericht maar bevindt zich thans in een benarde situatie. Drie jaar lang maakten de opeenvolgende tegenslagen de kolonisten moedeloos. Een besmettelijke veeziekte die meermaals uitbrak deelde rake klappen uit. In 1853 vernietigde de hagel de gewassen met hoge voedselkosten tot gevolg. Dertien boeren die niet de lasten dragen van een groot gezin, slaagden erin om hun stallen terug te bevolken en het land te verzorgen door hard labeur. Zeven kolonisten, door ellende gedreven, verlieten hun boerderij. Deze onvoorziene omstandigheden brengen het landbouwproject niet in gevaar, maar de situatie heeft grote invloed op het ontginningswerk"

Als je van hier uit naar de kerk kijkt, dan merk je op dat de kolonie in het verlengde van de aanvoersloot werd opgericht. De 20 boerderijen stonden aan weerszijden van een sloot die later werd gedempt en thans de Koloniestraat vormt. Die gracht van 4.5 meter breed liep tot aan de kerk. Het verbrede uiteinde vormde er een kom waar de met hooi beladen vlotten en kleine schuiten konden keren (vandaar de naam "De Kom" van het daar gelegen buurthuis). Achter elke boerderij lag een perceel landbouwgrond van 150 meter breed en 300 meter lang. Elke kolonist kreeg 1 hectare vloeiweide toegewezen op de nabijgelegen watering om er hooi te winnen. Voor elke hoeve werden kastanjebomen gepland, waarvan een aantal de tand des tijds hebben doorstaan. Van deze staatsboerderijen blijft weinig meer over. Staatsboerderij nr. 4, nu archeohuis "De Kolonie" werd gerestaureerd en geeft een beeld van de vroegere toestand.

De Prise d’eau

Om de grote oppervlakten vloeiweiden te laten functioneren en renderen, was er voldoende water nodig. Het was al van meet af aan duidelijk dat zuinigheid geboden was. Met een stelsel van kanalen, sloten en greppels werd het water geleid tot op de bestemming: de aangelegde grasvelden. Enkel de zwaartekracht diende als motor voor het vervoer. De Grote Watering van Lommel is 213 ha groot en bestaat uit 6 evenwijdige blokken van 300 m breed en ongeveer 1 km lang. De grote spijssloot (“ fossé”) met 2 grote watervangen (“prise d’eau”) en kleinere stuwen (schutten) zorgden er voor dat de juiste hoeveelheid water naar de vloeiweidenpercelen van de verschillende blokken stroomde. De nog steeds gebruikte benamingen, zoals de “grote fossé”, de “prise d’eau van de boerensloot” om blok 2 te bevloeien en de “grote prise d’eau” om de overige blokken van de Grote Watering te bevloeien tonen aan dat de taal van de ingenieurs en ook de teksten op de plannen van de “service de l’irrigation de la Campine” het Frans was. Per ha grasland gebruikte men destijds ongeveer 30 liter water per seconde. Het aangevoerde kanaalwater is rijk aan mineralen die de grond vruchtbaar moesten maken: vooral kalk en magnesium zorgden voor weelderige groei van grassen en kruiden. Dankzij de erkenning van de Grote Watering en de aanvoersloot als cultuurhistorisch landschap in 2003 geniet dit gebied een bijzondere bescherming bij de Vlaamse gemeenschap. Dankzij de medewerking van de stad Lommel konden de 2 grote authentieke sluizen, de watervangen op de grote aanvoersloot, hersteld worden in 2022. Het hele slotenstelsel van de Grote Watering is nog intact en het wordt nog gebruikt om de graslanden van blok 2 en de populierenaanplantingen in de andere blokken van water te voorzien. Dankzij de inspanningen die geleverd werden om de Grote Watering te bewaren en te beheren vertelt dit historische landschap hoe onze voorouders leefden en werkten. Hoe ze wetenschap en techniek gebruikten voor economische vooruitgang. Het bewaren en beheren van de Grote Watering komt ook de natuur ten goede. Dankzij de aanvoer van kalkrijk water ontwikkelde zich een kwetsbare leefgemeenschap van planten en dieren waarop we zuinig moeten zijn: nachtegaal, ijsvogel, grauwe klauwier en wielewaal vinden hier broedgelegenheid.

De Vloeiweiden

Gras maaien met de zeis en laten drogen met hark en hooivork, de gaffel, om hooi te verkrijgen: daar was het om te doen. Hooi was in die tijd de energiebron voor paarden (paardentram, leger, koetsen…) en vee (voedsel, mest…). De vloeiweiden die toegewezen waren aan de eerste kolonisten bevinden zich op blok II waar je nu bij staat. De percelen werden rond 1850 in gebruik genomen en leverden hooi tot in het midden van de vorige eeuw. Na een periode van verwaarlozing van de zeer arbeidsintensieve bevloeiing werden in 1978 de eerste 2 ha in de oorspronkelijke toestand hersteld en terug in gebruik genomen. Vrijwilligers van de Wielewaal, voorloper van Natuurpunt, hadden begrepen dat het hernemen van de bevloeiing zou zorgen voor het behoud van zeldzame planten. Samen met de oudere inwoners van Lommel-Kolonie werd een oude irrigatietechniek terug tot leven gebracht zodat we nu nog kunnen zien hoe onze voorouders werkten. Dit hervatten van een oude landbouwtechniek heeft er toe geleid dat het “witteren”, het bevloeien op de oude manier, erkend werd als Unesco immaterieel cultureel werelderfgoed van de mensheid. De totale bevloeide oppervlakte is intussen vergroot tot 16 ha graslanden die jaarlijks bevloeid of gewitterd worden. Dit is nodig om de afzetting van kalk en andere mineralen mogelijk te maken ten gunste van planten die anders zouden verdwijnen. Afhankelijk van het seizoen tref je hier beemdkroon, weideklokje, moesdistel, knolsteenbreek, herfsttijloos, zwartblauwe rapunzel, bonte krokus en andere kruiden en grassen aan. Vele soorten die normaal enkel groeien op kalkrijke bodems vinden hier toch hun habitat omwille van het kalkrijke Maaswater waarmede bevloeid wordt. Om te bevloeien werd het oppervlak aangelegd in afgeronde bedden en het water wordt via sloten en sluisjes zo geleid dat kleine greppeltjes, de bovenzoeven, in het midden van de ruggen kunnen vollopen. Van hieruit kan het water aan weerszijden, op de hellingen van de bedden, infiltreren naar de greppeltjes tussen twee bedden, de onderzoeven. Daarna wordt het gefiltreerde water afgevoerd via een ondersloot. Op die manier kunnen vocht en mineralen afgezet worden tussen de wortels van de planten. Het altijd bewegende, zuurstofrijke water bevordert de opname van voedende bestanddelen. Met enkel de zwaartekracht, door het verval op de aangelegde percelen als energiebron, zorgt hier rijk water voor golvend gras. Voor het bevloeien waren dit onvruchtbare heidegronden. Witteren vindt elk jaar plaats vanaf begin maart. Maar geen bevloeiing zonder voorbereiding. In de voorafgaande wintermaanden startten de vrijwilligers van Natuurpunt met de voorbereidende werkzaamheden die bestaan uit het reinigen (uitmaaien) van de boven- en ondersloten die respectievelijk het water van de Fossé naar de graslanden aan- en afvoeren. Ook de bovenzoeven worden gezuiverd.

Door het invoeren van kunstmest en door de opkomst van moderne landbouwmachines en -technieken verdween ook geleidelijk het arbeidsintensieve traditionele witteren in de vloeiweiden. Gelukkig heeft de reflex tot landschaps- en natuurbehoud een aantal vloeiweiden voor verder verval kunnen behoeden, omwille van het historisch en ecologisch belang van deze cultuurlandschappen.

Populierenbos

Op de blokken 3, 4, 5 en 6 treffen we vooral populieren aan. Deze hebben een krachtige oppervlakkige wortelgroei. De bomen zijn grote waterverdampers die groeien waar het nodige water aanwezig. De stam van de canadapopulier groeit recht en zeer snel. Dit maakt hem tot een populaire boom voor houtwinning. Tijdens begin vorige eeuw werden daarom op de slootkanten deze “canadabomen” aangeplant om het gebied economisch rendabel te maken. Het systeem van bevloeien werd enigszins aangepast zodat het minder arbeidsintensief werd. De zoeven verdwenen en bevloeing door infiltratie via bovenslootjes zorgde voor voldoende water voor de populieren. De blokken 3, 4, 5 en 6 werden in 1928 overgekocht door luciferfabriek Union Allumettiere. De populierenaanplantingen werden opgevoerd en intensieve houtproductie nam de plaats in van hooiopbrengst. Sindsdien spreekt men hier over de “stekskeswittering”. In 1976 kocht de stad dit deel van de watering over van het stekskesfabriek. Nu nog wordt het hout wereldwijd geëxporteerd voor allerlei toepassingen in de houtindustrie.

Het Wateringhuis

Het Wateringhuis waar je nu bij staat werd gebouwd rond het einde van de 19e eeuw. Het deed dienst als woning van de waterbaas die toezicht hield op de werkzaamheden in de Vloeiweiden. De oudste inwoners van de kolonie kennen nog Janneke Vanduffel die wateringbaas was van 1911 tot 1949. Thans is het Wateringhuis een natuurinfocentrum en eigendom van de stad Lommel, die ook eigenaar is van de blokken 3 tot en met 6 van de Grote Watering. In het Wateringhuis is een tentoonstelling met maquette opgebouwd die de bezoeker laat kennismaken met de werking van de vloeiweiden en met de natuur van de Grote Watering. Het is gratis te bezoeken van 14 tot 18 uur elke eerste zondag van maart, april, mei en oktober en alle zondagen van juni, juli, augustus en september. Wandelaars of fietsers kunnen hier dan even verpozen en genieten van een drankje. Dankzij de inspanningen van Bosland kan je ook op andere momenten van de rust genieten aan de picknicktafels. Achter het Wateringhuis ligt bijenhal “het zoomhuukske”. Hier laten imkers van de heidebloem je kennismaken met de wondere wereld van de honingbijen. Het is van mei tot september elke eerste zondag van de maand gratis te bezoeken tussen 14.00u en 17.30u. Ook een bezoek met gids is mogelijk.

De Grote Fossé

Op de terugweg naar je vertrekpunt volgen we de “Grote Fossé”. In de volksmond spreekt men ook van de spijssloot. Deze zorgt nog steeds voor de aanvoer van het voedselrijke kanaalwater naar de Grote Watering. In 1852 werd deze nieuwe, bredere en diepere verbinding tussen het kanaal en de Watering gegraven. Deze kwam er omdat het debiet van de vorige “Kleine Fossé” , die smaller en minder diep was, onvoldoende water kon aanvoeren om alle percelen voldoende te bevloeien. De Grote Fossé is ongeveer 1,6 km lang. Bij de aanleg was de sloot 4 meter breed maar door de jarenlange uitspoeling is hij nu overal een flink stuk breder. De gracht met de oevers zijn, samen met de Grote Watering erkend door de Vlaamse overheid als cultuurhistorisch landschap en genieten dus ook extra bescherming. Met een beetje geluk kan je hier de ijsvogel spotten. Voor menig Lommelaar zorgt de Grote Fossé voor nostalgische herinneringen. Wegens gebrek aan zwemgelegenheid troepte de Lommelse jeugd hier samen op warme zomerdagen om verfrissing te zoeken in het koele water.

De Hoge Brug

De twee grote gemetselde bouwwerken aan weerszijden van de fossé zijn de overblijfselen van de steunmuren van een hoge brug. Een groot vlot, volgeladen met hoog opgestapelde hooipakken moest er onderdoor kunnen varen. Hier werden schutbalken geplaatst die de toevoer van het water van het kanaal naar de Fossé regelden tijdens het witteren maar ze werden weggenomen om het transport van hooi per vlot te laten passeren. De gleuven voor de schutbalken zijn nog zichtbaar. De constructie van de brug was eenvoudig: 2 blokken in metselwerk met daarop, in hout, het verbindende gedeelte. De grote, bruine bakstenen waren typisch voor bouwwerken die door de “service de l’irrigation de la Campine” uitgevoerd werden en vinden we op meerdere plaatsen terug. Goed paardenhooi was economisch belangrijk voor alle transport dat toen nog uitsluitend met paarden werd gedaan. Hooi was toen de benzine en diesel van nu. Het hooi uit de Kempen vond dan ook gretig afnemers: het Belgische leger in Leopoldsburg, dierentuin en paardentram in Antwerpen, enz.... Na de uitvinding van de hooipers werd er zelfs hooi verscheept naar Engeland en naar Amerika. Na de tweede wereldoorlog werd de verbinding tussen Fossé en kanaal aangepast: hooitransport was verleden tijd en er werd een inlaatsluis geplaatst op de kanaaloever die de watertoevoer regelt. Sedertdien is het jaagpad niet meer onderbroken. Ook omdat verder stroomafwaarts aan de Grote Fosséstraat een nieuwe brug werd gebouwd, werd deze hoge brug overbodig. Slechts een herinnering aan de agrarische activiteit van weleer blijft over.

Beste wandelaars, deze stopplaats is het laatste onderdeel van de rondleiding. We hopen dat het voor jullie een leerrijke en aangename tocht was waarbij het verleden, het heden en de toekomst van dit stukje Lommel, “Lommel-Kolonie”, verkend werden.

 

 

FARO Erfgoedapp

Download de app via https://faro.be/ontdek-meer-met-de-erfgoedapp